Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

 

Artikel 23 Hoofdelijke aansprakelijkheid
1
Hoofdelijk aansprakelijk is voor de bijdragen ter zake van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat volledig rechtsbevoegd is, voorzover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het tweede tot en met het twaalfde lid.
2
Het lichaam, bedoeld in het eerste lid, doet onverwijld nadat gebleken is, dat het niet tot betaling in staat is, daarvan mededeling aan het bedrijfstakpensioenfonds en, indien het bedrijfstakpensioenfonds dit verlangt, verstrekt het nadere inlichtingen en legt het stukken over. Elke bestuurder is bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden.
3
Indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de bijdragen het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.
4
Indien het lichaam niet of niet op de juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder op voet van het derde lid aansprakelijk met dien verstande dat vermoed wordt dat de niet-betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaar geacht wordt in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan.
5
De bestuurder kan slechts worden aangesproken indien het lichaam met de betaling van de bijdragen in gebreke is.
6
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bestuurder mede verstaan:
a
de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de bijdragenschuld is ontstaan;
b
de persoon ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, met uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;
c
ieder van de met de vereffening belaste personen ingeval het lichaam is ontbonden, met uitzondering van de door de rechter benoemde vereffenaar;
d
indien een bestuurder van een lichaam een lichaam is: ieder van de bestuurders van laatstbedoeld lichaam.
7
De tweede zin van het vierde lid is niet van toepassing op de gewezen bestuurder.
8
Indien het bedrijfstakpensioenfonds een bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stelt, doet het hem daarvan schriftelijk mededeling. De mededeling bevat de gronden waarop de aansprakelijkheid van de bestuurder berust.
9
De persoon die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld, kan ter zake van de hoogte van de door het lichaam aan het bedrijfstakpensioenfonds verschuldigde bijdragen geen vordering bij de rechter instellen, indien daaromtrent een onherroepelijk rechterlijk vonnis is gewezen in een door het lichaam of door een of meer andere aansprakelijk gestelde bestuurders ingestelde vordering.
10
Na het overlijden van de bestuurder zijn de erfgenamen niet aansprakelijk als het bedrijfstakpensioenfonds niet vóór het overlijden de bestuurder bij schriftelijke mededeling aansprakelijk heeft gesteld.
11
Indien de bestuurder van het lichaam op grond van dit artikel aansprakelijk is en niet in staat is tot betaling van zijn schuld ter zake, zijn de door die bestuurder onverplicht verrichte rechtshandelingen waardoor de mogelijkheid tot verhaal op hem is verminderd, vernietigbaar en kan het bedrijfstakpensioenfonds deze vernietigingsgrond inroepen, indien aannemelijk is dat deze geheel of nagenoeg geheel met dat oogmerk zijn verricht. Artikel 45, vierde en vijfde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.
12
Artikel 21 is ten aanzien van de persoon die krachtens dit artikel hoofdelijk aansprakelijk is, van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •